Het werd Sri Lanka (deel 14)

IMG_0270

Onze vriend uit Jaffna

Het personeel loopt met ons mee over de hangbrug om ons uit te wuiven. Waar ik het gisteren bij het zwembad bijna te kwaad kreeg met de wenende Boeddha, raakt A. nu geëmotioneerd. We beloven dat we op een dag terug zullen komen. Met de hele familie! Dat laatste is nogal onwaarschijnlijk, maar wel een mooie gedachte.

Op het treinstation kopen we kaartjes naar het provinciestadje Gampaha, een paar stations voor Colombo. Het ligt een stuk dichter bij het vliegveld. Bovendien vermijden we dan de hectiek van de hoofdstad. En een hoop veiligheidscontroles. En een mogelijk doelwit, niet te vergeten.

De trein heeft ruim een uur vertraging. Daar kijken we niet meer van op. We hebben zo’n ruime marge dat ik me niet druk maak. Weliswaar moeten we vanwege de verscherpte veiligheidsmaatregelen al vier uur van te voren op het vliegveld zijn, maar onze vlucht vertrekt pas om vier uur ’s morgens, dus we hebben tot middernacht.

We rijden door adembenemend mooi landschap, en niet eventjes of zo nu en dan, maar onafgebroken en urenlang. We komen hier terug. Dat weten we zeker. Ruimte voor weemoed is er al, maar voor opluchting is het nog te vroeg. We zijn nog niet van het eiland af. Hoe dichter we in de buurt van Colombo en het vliegveld komen, hoe meer ik de knoop in mijn maag weer voel.

Bij een klein gehucht blijft de trein wat langer stilstaan. Nadat er een verontrustend lange tekst is omgeroepen, eerst in het Singalees, dan in het Tamil, dan in onverstaanbaar Engels, stappen steeds meer mensen uit. Om de beurt nemen ook A. en ik poolshoogte op het perron. De locomotief ondervindt problemen, legt een man aan mij uit. Onder grote belangstelling komt een stationsmedewerker op zijn dooie gemak met een stuk aluminium pijp aangelopen. Hij klimt op de locomotief en gaat aan de slag.

Na een kwartier komt hij met hetzelfde stuk aluminium weer teruglopen. Operatie mislukt. De hele locomotief moet vervangen worden. Het defecte ijzeren beest wordt losgekoppeld en kan toch nog op eigen kracht via een ander spoor wegrijden. En hoe lang gaat het duren voordat de nieuwe locomotief er is? O, nog een half uur, misschien drie kwartier. Die kunnen er nog wel bij, reken ik snel uit.

De stationsrestauratie doet vandaag goede zaken. In het gedrang lukt het me uiteindelijk om twee bekertjes thee te bemachtigen. Als ik de twee bekertjes door het raam reik, is A. ondertussen in een geanimeerd gesprek verwikkeld met twee jonge mannen die tijdens mijn afwezigheid tegenover haar zijn komen zitten.

A. is ze tegengekomen toen ze tegelijk met haar de treinconducteur aanspraken. Het zijn Tamils uit Jaffna, een stad in het uiterste noorden van Sri Lanka. Zij zijn ook op weg naar het vliegveld. Sterker nog, een van de jongens neemt hetzelfde vliegtuig als wij! Hij gaat twee jaar naar Doha, om daar als privéchauffeur van een Qatarees gezin te werken. Zijn oudere broer is meegekomen om hem uit te zwaaien.

Hun plan was om in Colombo de expresbus naar het vliegveld te nemen, maar toen A. hen vertelde over ons snode Gampaha-plan, wilden ze zich meteen bij ons aansluiten. Dan kunnen we met z’n vieren een taxi delen. De zaak lijkt buiten mij om al te zijn beklonken. Als de trein met een schok weer is voorzien van een locomotief en kort daarop met een tweede schok in beweging komt, keren de broers tevreden terug naar hun plaatsen in de volgende wagon.

Ik ben niet zo blij met het aangepaste plan, nog minder als ik van A. begrijp dat de jongens al voor negenen op het vliegveld willen zijn. Vanwaar die gillende haast? Dan zitten we daar zeven uur duimen te draaien in plaats van vier. Bovendien had ik in Gampaha nog een laatste romantische rice and curry voor ogen, om dan ’s avonds op ons dooie gemak een taxi naar het vliegveld te nemen.

Maar ja, om die jongens nu nog af te poeieren is ook weer zo ingewikkeld en onvriendelijk. Mokkend kijk ik uit het raam naar het voorbijtrekkende prachtlandschap. Ik heb erg lang nodig om de rijst met curry uit mijn hoofd te zetten, alsof ik dat schoteltje voor verrukkelijk schoteltje moet doen. Tenslotte leg ik me erbij neer, op voorwaarde dat we de broers op het vliegveld zo snel mogelijk dumpen. Een taxi delen is prima, een uurtje stroef Engels praten alla, maar zeven uur lang, dat gaan we niet doen.

A. vindt dat ik me niet zo druk moet maken. Het is nog helemaal niet gezegd dat het überhaupt doorgaat.

Daar denken de broers duidelijk anders over. Tot driemaal toe komt de oudere weer even bij ons zitten om verder te overleggen. Dat Gampaha zit hem toch niet helemaal lekker. Hoe ver was het van daar naar het vliegveld? Ik word bloednerveus van die jongen. Mijn eigen stress had ik juist zo mooi onder controle, dan kan ik die van een ander er niet bij hebben. Een vrouw die iets verderop zit gaat zich ertegenaan bemoeien en raadpleegt Google Maps. Twintig kilometer. Aha. De broer stelt voor om bij een ander, nog veel kleiner stationnetje uit te stappen. Dat zou nog iets dichter bij het vliegveld liggen. Ik houd mijn poot stijf. Het is Gampaha of niets.

Beetje bij beetje word ik toch wat milder gestemd. De uitzwaaiende broer moet vanavond ook weer terug naar Jaffna. Dat verklaart waarom ze zo vroeg op het vliegveld willen zijn. En zijn jongere broer heeft nog nooit eerder gevlogen. Hij is het eiland zelfs nog nooit af geweest. Het is bijna alsof zijn oudere broer hem aan ons wil overdragen, om er zeker van te zijn dat het allemaal goed gaat tot aan Doha.

IMG_0277

Door de vertragingen is het al aardedonker als we in Gampaha uitstappen. Waar ik op het stationsplein op z’n minst drie of vier taxi’s had verwacht die om onze gunsten zouden vechten, staat slechts een enkele tuktuk. A. en ik mogen nu blij zijn dat we de jongens uit Jaffna bij ons hebben. Pas nadat de oudere broer het in een kroeg is gaan vragen, krijgen we het voor elkaar om een taxi naar het vliegveld te regelen.

Het worden twintig lange kilometers, opgepropt op de achterbank met onze reisgenoot, die zijn koffer op schoot heeft moeten nemen omdat er niet genoeg ruimte was in de achterbak. Onderweg treedt hij als tolk op voor ons allemaal. Met zijn oudere broer spreekt hij Tamil, met de taxichauffeur Singalees, en met ons een aardig mondje Engels.

Op het vliegveld vindt de eerste veiligheidscontrole al buiten de vertrekhal plaats. We moeten allemaal uitstappen. Terwijl een soldaat de onderkant van de auto met een spiegel onderzoekt, controleert een andere onze identiteitspapieren. Heel abrupt moeten de broers hier al afscheid van elkaar nemen. Voorbij dit punt mogen alleen passagiers met een geldig ticket verder. De taxichauffeur zal de andere broer naar het busstation brengen, waar hij de expreslijn naar Jaffna kan nemen.

Nadat we door de detectiepoortjes zijn gelopen en grondig zijn gefouilleerd, stapelen we al onze bagage gebroederlijk op een enkele kar. Om niet als een stel kolonialen met hun inheemse knecht over te komen, neem ik het op me om de kar voort te duwen. Ik heb me er inmiddels bij neergelegd dat we de komende zes, zeven uur een drie-eenheid zullen vormen.

In de vertrekhal zitten een paar kleine groepjes passagiers met hun koffers te wachten tot ze door de volgende veiligheidscontrole mogen. Omdat onze vlucht nog lang niet aan de beurt is, nemen we de lift naar boven naar het restaurant. Daar zit vrijwel niemand.

Ook zien we vrijwel geen eten meer in de vitrines waar we ons dienblad langs schuiven. Ik bestel gebakken rijst met groente, maar daar is geen complete portie meer van over. Om er toch nog iets van te maken schraapt de jongen achter de toonbank nog een restje pasta uit een andere bak op mijn bord.

We gebaren naar onze reisgenoot dat hij op onze kosten ook iets mag bestellen. Hij beweert dat hij niet zo’n honger heeft en neemt maar een piepklein gevuld deeg-dingetje, maar ik vrees dat het uit bescheidenheid is.

Pas nu we rond een tafeltje zitten heb ik de gelegenheid om eens goed te kijken met wat voor iemand we te maken hebben. Hij is pas eenentwintig, maar met zijn verfijnde gelaatstrekken, zijn intense blik, en zijn zachte, rustige stem lijkt hij veel wijzer dan zijn jaren. Een oude ziel, wellicht, maar in ieder geval een prettig mens.

Omdat we voor het eerst sinds vanochtend vroeg weer wifi hebben, stuurt A. een appje naar onze kinderen dat we veilig zijn aangekomen op het vliegveld. Vrijwel meteen krijgen we bericht terug van onze dochter, die ons een goede terugvlucht en A. nog een fijne Moederdag wenst. Dat laatste bedoelt ze maar half serieus. Afgezien van de verplichte macaroni-kettingen die uit de kleuterklas mee naar huis kwamen, hebben wij en onze kinderen er verder nooit meer iets aan gedaan.

Maar onze reisgenoot schrikt. Hij is helemaal vergeten zijn moeder te bellen. Nadat hij haar alsnog een tijdje aan de lijn heeft gehad, geeft hij zijn mobieltje door aan A., zodat de twee moeders elkaar lachend kunnen feliciteren met hun gezamenlijke feestdag.

In het restaurant hangen geen schermen met vluchtinformatie. Om de tijd te doden neem ik wel tien keer de lift naar beneden om te kijken of wij al aan de beurt zijn voor de volgende veiligheidscontrole. De maatregel dat we hier minimaal vier uur van te voren moesten zijn lijkt zwaar overtrokken. Om een uur ’s nachts zitten we nog steeds met zijn drieën in het vrijwel uitgestorven restaurant te wachten.

Af en toe zegt een van ons iets en ontstaat er een kort gesprek. Maar we brengen ook veel tijd zwijgend door, zonder dat de stiltes pijnlijk worden. Een paar keer komt A. erop terug hoe toevallig het toch is, dat we elkaar in de trein zijn tegengekomen. Daar is onze reisgenoot het mee eens. Hij kan geen woorden vinden om God ervoor te bedanken dat onze paden elkaar hebben gekruist. Dat lijkt misschien wat veel van het goede, maar voor ons is deze ontmoeting eigenlijk net zo bijzonder. Als ik in een god geloofde, dan zou ik die nu ook bedanken.

Er is trouwens nog een reden dat we dankbaar mogen zijn. Zo vanzelfsprekend is het niet dat we het vliegveld probleemloos hebben bereikt. Als reactie op een provocerende facebook-post van een moslim zijn vandaag op verschillende plaatsen ten noorden van Colombo ongeregeldheden uitgebroken, de ernstigste tot nu toe. Woedende groepjes christenen hebben winkels in brand gestoken en vernielingen aangericht in diverse moskeeën, waarbij ook korans zijn verscheurd. En nog erger: bij een lynchpartij is een 42-jarige moslim timmerman omgekomen. Hij was vader van twee kinderen.

Waar we dachten dat het land een beetje tot rust begon te komen, is er nog van alles aan de hand en zijn we met meer geluk dan wijsheid overal tussendoor geglipt. Misschien waren de broers beter op de hoogte, en wilden ze ook daarom zo vroeg op het vliegveld zijn.

Maandag blijft het onrustig en wordt de avondklok opnieuw voor het hele land ingesteld. Ook worden de sociale media weer uit de lucht gehaald. Als we één dag later naar huis waren gevlogen, hadden we zeker niet in Gampaha uit de trein moeten stappen, want uitgerekend daar gaat de avondklok nog vroeger in nadat er vernielingen zijn aangericht in een plaatselijke moskee. Dan hadden we het vliegveld niet eens meer kunnen bereiken.

Maar over al deze dingen horen we pas bij thuiskomst. Gedurende die vele lange uren die we samen met onze reisgenoot doorbrengen in het restaurant van het vliegveld, weten we nog van niets.

Op een gegeven moment vraagt hij ons wat voor werk wij doen. Als hij hoort dat ik schrijver ben en dat A. ook werkzaam is in de culturele sector, is hij blij verrast. Hij gaat dan wel naar Qatar om daar als chauffeur te werken, maar hij is ook zanger in een band. Ze spelen Tamil muziek. Op zijn mobiel laat hij ons een filmpje zien van een studio-opname. Het ziet er behoorlijk professioneel uit. Heel zachtjes, om de paar andere aanwezigen in het restaurant niet te storen, zingt hij een klein stukje voor ons.

Ik hoop maar dat hij het treft, bij zijn familie in Qatar. De Golfstaten hebben geen al te beste reputatie wat de behandeling van gastarbeiders betreft, al hebben wij als Nederlanders niet veel recht van spreken op dat vlak. En wat zal hij een heimwee krijgen naar zijn weelderig groene eiland, in die uit het zand gestampte blingbling-stad waar hij de komende twee jaar zijn draai moet zien te vinden. Het scheelt dat een andere broer van hem ook al als chauffeur in Doha werkt, en hem zo dadelijk daar op het vliegveld staat op te wachten.

Zijn stoel bevindt zich heel ergens anders in het vliegtuig. Halverwege de vlucht gaat A. nog even bij hem buurten. Alles verloopt naar wens. Waar ik verwacht had dat hij vol verwondering met zijn gezicht tegen het raam geplakt zou zitten, meldt A. dat hij druk in de weer was met zijn mobieltje. Oude ziel of niet, hij is ook een kind van zijn generatie.

In Doha lopen we nog een heel stuk samen met hem op, door een eindeloos lange glanzende hal, tot een punt waar de pijltjes voor ‘connecting flights’ en ‘arrivals’ tegenovergestelde kanten op wijzen. Daar nemen we afscheid van onze vriend uit Jaffna en wensen hem het allerbeste.

(ga verder naar deel 15: de hond van Odysseus)

2 Reacties op “Het werd Sri Lanka (deel 14)”

  1. een spannende aflevering,afzien van heerlijke eten is een herkenbare rem op een gewijzigd beleid…soms tref je engelen op je weg. Ik vertelde onze buurman(uit omgeving Jafna, sinds 45 jaar in Utrecht) over je reisverslag; hij wilde het graag lezen!

    Geliked door 1 persoon

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: